Evalien de Levie 1932-1942

 

 Kleine Evalien de Levie wilde

zo graag nog spelen,

spelen zoals een kind dat moet,

een speelbal werd je,

een speelbal van de haat,

verstrengeld met bevelen.

Nooit zou jij meer spelen,

in een Ommer straat.

 

Die oktoberdag werd je

opgepakt, weggevoerd.

De schurken lachten en ze schampten,

heulend met het verraad.

Een kinderstem werd dichtgesnoerd,

de lach van Evalien zou nooit,

meer klinken in een Ommer straat

 

Een kille klik, donker was de wagon,

aan het eind van de reis, stonden daar de beulen,

glimmend hun laarzen,

de eenheid stond paraat.

Nooit heb jij begrepen, het waarom

dat je niet meer mocht spelen,

in een Ommer straat.

 

In radeloze kinderogen was,

de lach verdwenen voor verdriet,

nooit mogen we begrijpen, dat een

mens zo ver kan zinken,

dat het zelfs geen kind ontziet,

Jouw vrijheid was voorgoed,

verdwenen in gevlochten prikkeldraad.

Nooit zou Evalien meer

hinkelen in een Ommer straat.

 

Nee, Evalien was niet alleen

op het netvlies staan ze,

Ommenaren schuifelend naar de dood.

Ogen zonder glans,

hun geweten trof geen blaam,

wanhopig het gelaat,

niets misdaan, ze waren jood.

Nooit zou kleine Evalien,

weer zingen in een Ommer straat.

 

 

Jannes Kuik

Stadsdichter Ommen 2012